n
de culturele sector zijn net zo goed mechanismen van macht, onderdrukking
en uitsluiting aan het werk als op het politieke of economische domein.
Dat was zowat de hoofdstelling van de Franse socioloog Pierre Bourdieu
(1930-2002), die vorige week overleed. De wetenschappelijke en
culturele wereld verloor met Bourdieu een van zijn boegbeelden, maar
in de meeste Vlaamse kranten werd er eigenlijk alleen maar schamper
gedaan over de vedettestatus die Bourdieu zichzelf de afgelopen jaren
had aangemeten. Ten onrechte, vindt Marc Hooghe : het nut van
figuren als Bourdieu is vaak dat ze ons helpen de juiste vragen te
stellen.
Het contrast had nauwelijks groter kunnen zijn: voor de Franse kranten
was het overlijden van socioloog Pierre Bourdieu voorpaginanieuws,
waarvoor zelfs de verkiezingsplannen van president Chirac moesten
wijken. In de Vlaamse kranten was de aandacht een stuk minder, en
bovendien overheerste een zekere meewarige ondertoon: die Franse intellectuelen
toch, die telkens opnieuw een maître á penser
nodig hebben om achterna te hollen. Nochtans veroorzaakte het overlijden
van Bourdieu ook in het Vlaamse wetenschappelijke wereldje een kleine
schokgolf.
Ongeveer een uur nadat vorige week het nieuws van zijn dood werd bekendgemaakt,
had ik al ten minste tien e-mails gekregen van collega's uit alle
Vlaamse universiteiten. Allemaal vonden ze dat het Tijdschrift
voor Sociologie, waarvan ik momenteel hoofdredacteur ben, een
extra bijdrage moest wijden aan de dood van de grote Franse leermeester.
Het leek een beetje alsof men een familielid had verloren, en in zekere
zin was dat ook zo: voor de meeste Vlaamse sociologen en cultuurwetenschappers
is de naam Bourdieu een huis-tuin-en-keukenbegrip. Iedereen die de
afgelopen twintig jaar in ons land politieke of sociale wetenschappen
heeft gestudeerd, is om de oren geslagen met het begrippenkader van
Bourdieu.
Pierre Bourdieu behoort inderdaad tot het selecte clubje auteurs dat
bijzonder geschikt is om beginnende studenten de elementaire regels
van een wetenschappelijke benadering bij te brengen. Zijn stelling
dat cultuur functioneert als een belangrijk machtsmechanisme, blijft
nog altijd contra-intuïtief. We zijn over het algemeen geneigd
cultuur te zien als een soort machtsvrije handelingssfeer: we bepalen
zelf welke muziek we willen horen, of welke schilderijen we mooi vinden.
We denken dat dergelijke smaakvoorkeuren het gevolg zijn van een vrije,
individuele keuze die weinig te maken heeft met maatschappelijke of
economische structuren.
In zijn belangrijkste werk, La Distinction uit 1979, laat Bourdieu
echter zien dat onderwijsniveau en inkomen heel sterk bepalen hoe
we aan cultuur doen. De grafiekjes uit dit boek zijn intussen legendarisch
geworden: terwijl de nieuwe middenklasse (hoog opleidingsniveau maar
een eerder modaal inkomen) een voorkeur aan de dag legt voor de schilderijen
van Kandinsky of voor Das Wohltemperierte Klavier, zal de wat
meer gesettelde middenklasse het houden bij de An der schönen
blauen Donau of La Traviata. Als u echt indruk wilt maken,
dan is een voorkeur voor Maurice Ravel nog de meest aangewezen strategie.
Die nauwe band tussen socio-economische positie en culturele smaak
heeft echter niet alleen een anekdotisch belang.
Het is volgens Bourdieu juist via de cultuur dat de dominante groepen
in onze samenleving hun machtspositie vormgeven en bestendigen. Culturele
dominantie is voor hem net zo belangrijk als economische macht of
politieke invloed. Mensen worden niet alleen uitgesloten omdat ze
niet genoeg geld hebben, maar ook omdat ze niet de juiste culturele
smaak hebben. Volgens Bourdieu gaat het hier bovendien om de hardnekkigste
vorm van uitsluiting. Ook wie uit een arm gezin afkomstig is, kan
later nog rijk worden of mits enige doorzetting een diploma behalen.
Maar hij of zij zal zich nooit de goede smaak kunnen eigen maken die
nu eenmaal hoort bij de opvoeding in een bepaald milieu. Dat Bourdieu
zelf afkomstig was uit een zeer bescheiden plattelandsmilieu vormt
allicht mee een verklaring voor het feit dat hij zo vlijmscherp de
uitsluitingsfunctie van de Parijse elitecultuur kon beschrijven.
De belangrijkste functie van cultuur is dus een maatschappelijke hiërarchie
in stand houden of zelfs versterken, zo stelt Bourdieu. Het grote
voordeel van deze symbolische dominantie is bovendien dat het om een
onzichtbare vorm van macht gaat: er is geen enkele wet die kinderen
uit een lagere sociale klasse verbiedt met een goedkoop jongerenabonnement
naar de voorstellingen van De Munt te trekken. De ongelijkheid is
zo sterk geïnterioriseerd dat ze er uiteindelijk zelf voor kiezen
niet naar de opera te gaan, maar naar een of ander popconcert in Vorst
Nationaal, ondanks het feit dat de kaartjes daarvoor waarschijnlijk
duurder zijn.
Dit soort inzichten is dankzij Bourdieu gemeengoed geworden in de
sociologie, en het is dan ook bijzonder jammer dat deze benadering
blijkbaar geen enkele invloed heeft gehad op het beleid. Men kan nu
al voorspellen dat de pogingen van minister Anciaux om de cultuurparticipatie
te bevorderen grotendeels zullen mislukken, juist omdat er geen rekening
wordt gehouden met de wetmatigheden die Bourdieu heeft beschreven.
Ook al geven we boeken en operakaartjes weg, dan nog blijft cultuur
onlosmakelijk verweven met macht en ongelijkheid.
Een van de meest gehoorde kritieken tegen Bourdieu is dat zijn kritiek
op de rol van de culturele elite enigszins hypocriet is. Als hoogleraar
aan het Collège de France en als bekende Fransman had hij natuurlijk
zelf een enorme culturele macht opgebouwd. Uiteraard was enige ijdelheid
Bourdieu niet vreemd, maar de prominente rol die hij de afgelopen
jaren heeft gespeeld, met name in de globaliseringsbeweging, vormt
wel degelijk een verlengstuk van zijn eerder geformuleerde theorieën.
Net zoals Foucault gaat Bourdieu er van uit dat macht per definitie
alle sociale relaties doordrenkt: de machtsvrije ruimte bestaat eenvoudigweg
niet. Net zoals we onszelf niet aan de samenleving kunnen onttrekken,
kunnen we ons ook niet aan de macht onttrekken.
Dit betekent echter dat maatschappijcritici niet stilletjes aan de
kant moeten gaan staan om te klagen dat de wereld toch zo onrechtvaardig
is. De enige manier om iets aan de wereld te veranderen is zelf een
machtspositie op te bouwen, om zo een tegenmacht te vormen. Intellectuelen
genieten nu eenmaal een zeker aanzien, en ze kunnen die macht aanwenden
om te mobiliseren, zo stelt Bourdieu. Net zoals Emile Zola in 1898
zijn literair en intellectueel prestige in de strijd gooide om de
onschuldig veroordeelde Dreyfus vrij te krijgen, zo gebruikte Bourdieu
de afgelopen jaren zijn academisch prestige om les nouveaux maîtres
du monde te bestrijden.
Die nieuwe meesters zijn voor hem vooral de grote multinationale ondernemingen,
die voor het eerst in de geschiedenis zowel de culturele als de economische
macht verenigen. Het overgrote deel van de televisieprogramma's die
u bekijkt, of de muziek die u beluistert, wordt geproduceerd door
een beperkt kransje mediaconcerns. In zijn vroegere werk maakte Bourdieu
de analyse dat cultuur een veel belangrijker onderdrukkingsmechanisme
is dan economische macht. Als dat klopt, dan volgt hieruit dat we
ons niet in de eerste plaats zorgen hoeven te maken over de machtsconcentratie
bij de Europese Centrale Bank, maar wel over het feit dat een aantal
mediaconcerns zoals Time Warner, Bertelsmann of de groep rond Murdoch
een flink stuk van de mondiale cultuur beheersen.
Het is gemakkelijk om schamper te doen over de inderdaad soms wat
al te simplistische uitspraken die Bourdieu de afgelopen jaren heeft
gedaan. Zijn vroegere medestander Luc Boltanski bestempelt ze zelfs
als uitingen van agit-prop. Maar we kunnen niet om de vaststelling
heen dat het academisch prestige van Bourdieu er mee heeft voor gezorgd
dat de antiglobaliseringsbeweging in Frankrijk zo'n succes is geworden.
Iemand als boerenleider José Bové prijst nadrukkelijk
de enthousiasmerende rol die Bourdieu heeft gespeeld bij het ontstaan
van de beweging. Bourdieu speelde dus voortreffelijk zijn rol van
publiek intellectueel.
De theorie van Bourdieu toont aan dat academici of schrijvers zich
niet buiten de macht kunnen plaatsen: of ze dat willen of niet, ze
maken deel uit van een maatschappelijk bestel waarin cultuur een machtsfunctie
vervult. Dit betekent dat er eigenlijk maar twee opties mogelijk zijn:
ofwel trekken ze zich terug in hun eigen cocon en kunnen ze de valse
illusie koesteren dat ze machtsvrij aan het werk zijn. In werkelijkheid,
zo zou Bourdieu stellen, helpen ze dan echter mee het maatschappelijk
status-quo te bestendigen.
De tweede optie is dat ze hun cultureel kapitaal bewust gaan hanteren
als tegenmacht. We moeten ons daaromtrent ook geen illusies maken:
elke beweging heeft nood aan inspiratoren en boegbeelden. Als je het
wat afstandelijk bekijkt, dan zie je dat Bourdieu niets nieuws heeft
uitgevonden: zijn denkbeelden over culturele hegemonie vinden we ook
al terug bij Marx, Weber en Gramsci. Alleen zijn er natuurlijk heel
weinig mensen te vinden die spontaan naar de bibliotheek trekken om
daar de vergeelde geschriften van Marx van onder het stof te halen.
Ook academici hebben behoefte aan trendsetters, die met veel aplomb
stellingen de wereld insturen, al dan niet gehinderd door enig gevoel
voor nuance en nauwkeurigheid. Net zoals elke belangrijke auteur heeft
Bourdieu slaafse volgelingen gehad, die niets toevoegen aan zijn theoretisch
kader. Maar voor alle andere sociale wetenschappers blijft Bourdieu
een belangrijke inspiratiebron omdat hij ons helpt de juiste vragen
te stellen, zelfs al levert dit een totaal ander antwoord op dan bij
Bourdieu zelf. De ijdeltuiterij, die blijkbaar hoort bij dit academisch
vedettedom, is dan nog een relatief bescheiden prijs die we betalen
voor dit soort wetenschappelijke inspiratie.
|